<
Spinoza en de grenzen aan de bescherming van een bekend merk
Op 8 mei 2009 is in Amsterdam een kunstmanifestatie rond de filosoof Baruch Spinoza (1632-1677) begonnen. Spinoza staat momenteel in de belangstelling vanwege zijn ideeën over godsdienstvrijheid, volledige vrije meningsuiting, tolerantie en het primaat van de rede. Spinoza wordt gezien als de eerste moderne filosoof. In de tijd van Spinoza waren zijn ideeën over God radicaal. Volgens Spinoza is God onpersoonlijk en kent hij geen plan of vrije wil. De natuur is God, de bijbel is mensenwerk, aldus Spinoza.
Spinoza wordt in Amsterdam geëerd als een van de grondleggers van de liberale waarden waarmee Amsterdam zich graag onderscheidt. Spinoza groeide op in Amsterdam en werd in 1556 uit die stad verbannen. Zijn belangrijkste werk, de Ethica, schreef hij in Den Haag en Rijnsburg. Spinoza is ook bekend als “gezicht” van het oude briefje van 1000 gulden.
Onderdeel van de Spinozamanifestatie is het “WatSpinoza?” project van web 2.0 bureau Mediamatic (www.mediamatic.net ). Met “WatSpinoza?” wil Mediamatic met een postercampagne, met teksten geïnspireerd op Spinoza en geschreven door Dirk van Weelden, de publieke discussie tussen en met Amsterdammers aanwakkeren. Dit door in het openbaar controversiële en spannende vragen te stellen. Een van de posters die tot nadenken doet stemmen is een poster met de tekst “waarom is een hond schoppen een misdrijf maar een koe opeten niet?”. Onderaan de poster is een afbeelding van Ronald Mc Donald, een mascotte van fastfoodketen McDonalds te zien.
McDonalds’s stuurde al een sommatiebrief naar Mediamatic met het verzoek de“Ronald Mc Donald” poster niet meer te gebruiken. De poster is nog overal in Amsterdam te zien en het lijkt erop dat McDonalds er geen rechtszaak van maakt. De vraag is of een rechtszaak kans van slagen gehad zou hebben. Overigens geheel los van de vraag of het voeren van een rechtszaak – die voor McDonalds alleen maar negatieve publiciteit zou hebben opgeleverd – verstandig zou zijn.
Vrijheid van meningsuiting
Op grond van artikel 10 lid 2 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) kan het in dit artikel genoemde recht op vrijheid alleen in de daar genoemde uitzonderingsgevallen beperkt worden en/of onderworpen worden aan sancties die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn. De uitzonderingsgevallen zijn onder meer uitzonderingen in het belang van de openbare veiligheid en de bescherming van de rechten van anderen. Onder die rechten van anderen kunnen ook het auteursrecht en het merkenrecht worden verstaan.
Het merkenrecht
Het gebruik van een bekend merk (of logo) door het “WatSpinoza?” project is aan te merken als gebruik in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub d Benelux Verdrag voor de Intellectuele Eigendom (BVIE). Dit is gebruik van een merk anders dan voor waren en diensten. Het project “WatSpinoza?” gebruikt het merk immers niet om een product of een dienst aan te prijzen. Er is dan ook geen sprake van “verwarringsgevaar”, het centrale begrip in het merkenrecht. Veelal gaan merkenrechtelijke geschillen over het al dan niet aanwezig zijn van “verwarringsgevaar”, bijvoorbeeld in de zin dat het publiek meent in de supermarkt pindakaas van Calvé te kopen, maar thuis ontdekt dat pindakaas van het Albert Heijn huismerk is aangeschaft, doordat de etiketten zo op elkaar lijken.
Bekend merk heeft een vergaande bescherming
Artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE biedt bescherming tegen gebruik van een bekend merk, zonder geldige reden, indien door dit gebruik ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van dat merk. Het aantonen van “verwarringsgevaar” is bij een beroep op deze grond niet nodig. Het aantonen van het feit dat de reputatie van het bekende merk wordt aangetast is op zich voldoende. Dit artikel biedt derhalve een verregaande “speciale” bescherming voor bekende merken. Onlangs is de bescherming van bekende merken door een uitspraak van het Europese Hof van Justitie EG (HvJEG) vergroot. Het HvJEG oordeelde op 18 juni 2009 (HvJEG, C-487/07 L’Oréal SA/Bellure NV) – kort gezegd – dat wanneer de aanhaker bij een bekend merk door zijn gebruik “in het kielzog van het bekende merk probeert te varen om te profiteren van de aantrekkingskracht, de reputatie en het prestige van dat merk, en om zonder financiële vergoeding profijt te halen uit de commerciële inspanning die de houder van het merk heeft geleverd om het imago van dit merk te creëren en te onderhouden”, hij op dit bekende merk inbreuk maakt.
Het auteursrecht
De logo’s van de bekende merken zijn, indien de logo’s voldoende origineel zijn en een eigen karakter hebben, ook beschermd door het auteursrecht. Op grond van artikel 18b van de Auteurswet is het gebruik van een auteursrechtelijk werk in het kader van – onder meer – een parodie uitdrukkelijk toegestaan, mits het gebruik in overeenstemming is met hetgeen naar de regels van het maatschappelijk verkeer redelijkerwijs geoorloofd is. De vraag die hier aan de orde is, is of het gebruik door het project “WatSpinoza?” van de logo’s gezien kan worden als “een parodie” in de zin van art. 18b auteurswet en, indien dat niet het geval is, of er sprake is van auteursrechtinbreuk.
Gebruik van logo’s van bekende merken door project “WatSpinoza?”
De vraag is nu of de vrijheid van meningsuiting dient te prevaleren boven het merken- en auteursrecht. Het handelen van de houders van de bekende merken (Albert Heijn,
McDonalds) wordt door de posters van het project “WatSpinoza?” in een kritisch daglicht geplaatst. In het geval van Mc Donalds word je als lezer van de poster uitgenodigd na te denken over de vraag waarom het slaan van een hond “erger” is dan het eten van een koe. Een prikkelende vraag die mijn inziens ter zake is. Nu McDonalds veel rundvlees verkoopt, is dit voor McDonald’s wellicht een ongemakkelijke vraag. Dat de poster afbreuk doet aan de merken van McDonald’s is denk ik wel te verdedigen. Het handelen van McDonalds wordt immers in een controversieel daglicht geplaatst. Daar staat tegenover dat het project “Wat Spinoza?” recht heeft op vrijheid van meningsuiting. Met de postercampagne wenst het project “Wat Spinoza?” mensen na te laten denken over hun eigen handelen en over het handelen van de bedrijven wiens logo’s zijn gebruikt, alsmede om daarover met elkaar op een begeleidende website te communiceren. Mijn inziens is verdedigbaar dat het kunnen gebruiken van de logo’s door het project “Wat Spinoza?” in combinatie met teksten die tot nadenken aanzetten over de bedrijven waarvan de logo’s zijn gebruikt in een democratische samenleving dient te prevaleren boven de merkenrechtelijke en auteursrechtelijke bescherming.
Art. 10 lid 2 EVRM prevaleert boven auteurs- en merkenrechtelijke bescherming
In het geval van de merkenrechtelijke bescherming kan de door art. 10 lid 2 EVRM gewaarborgde vrijheid gezien worden als “een geldige reden” zoals bedoeld in art. 2.20 lid 1 sub d BVIE.
Wellicht dat het gebruik door het project “WatSpinoza?” van de auteursrechtelijke beschermde logo’s valt onder de “parodie”-exceptie van de auteurswet. Echter, mijn inziens is de postercampagne daarvoor te serieus, en beoogt de campagne niet de gebruikte logo’s te parodiëren. Wat daar ook van zij, art. 10 EVRM lid 2 kan prevaleren boven de auteurswet. Het Hof Den Haag heeft op 4 september 2003 in de zaak Scientology/Xs4ALL (Karin Spaink) geoordeeld dat: “Denkbaar is dat er bijzondere gevallen zijn waarin de handhaving van het auteursrecht, zoals een inbreukverbod, moet wijken voor de informatievrijheid.”
Aanknopingspunt voor een mogelijk positief oordeel van een rechter over de postercampagne biedt het oordeel van de Voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 22 december 2006 over het gebruik van het teken “denk vooruit” http://denkvooruit.nl/ door Greenpeace in een campagne waarin het milieubeleid van de overheid aan de kaak werd gesteld. De Voorzieningenrechter oordeelde dat Greenpeace met het gebruik van het logo niet het (vermeende) merkrecht en niet het auteursrecht van de Staat schond. De Voorzieningenrechter achtte een beroep van de Staat op haar (vermeende) merkrecht in strijd met art. 10 lid 2 EVRM en oordeelde dat Greenpeace zich met succes kon beroepen op de parodie exceptie in de auteurswet.
Willem Velthoven, directeur van Mediamatic, zegt in het Parool over het gebruik van de merken voor de postercampagne van “Wat Spinoza?”:
"Merken zijn onderdeel van ons bewustzijn. Dat hebben ze zonder onze toestemming, door reclame, bewerkstelligd. Dus mag ik als ik iets wil vertellen gebruikmaken van die merken?"
De redenering van Velthoven is aantrekkelijk. Waarom zou de burger, die ongevraagd met tientallen reclame uitingen per dag wordt geconfronteerd, zodanig dat deze merken en hun betekenis onderdeel van diens bewustzijn zijn geworden, niet gebruik mogen maken van de kracht van deze merken om een bepaalde boodschap over te brengen? Voor zover een andere commerciële partij niet profiteert van het aanhaken bij de bekendheid van een bekend merk, pleit ik voor het ruimhartig toestaan van het gebruik van bekende merken voor het overbrengen van een (de merkhouder wellicht onwelgevallige) ideële boodschap.
Ten slotte
Nu McDonalds kennelijk haar bezwaren tegen de campagne heeft ingetrokken, althans geen rechtszaak wenst aan te spannen, zullen we nooit weten hoe een rechter in deze zaak zou hebben geoordeeld. Bovenstaande uitkomst is dan ook louter speculatie.
Echter, dat bekende merken steeds meer invloed proberen uit te oefenen op het gebruik en de context van het gebruik van bekende merken is een feit. Dit is ook begrijpelijk, nu een bekend merk veelal het meest waardevolle bezit van een onderneming is. Het valt toe te juichen dat zo nu en dan bekende merken op een prikkelende manier worden ingezet voor de publieke zaak.
Het EVRM heeft in zijn jurisprudentie vele malen aangegeven dat het optreden van zogeheten “chilling effects” voorkomen dienen te worden. Een “chilling effect” is dat mensen zelf censuur plegen en/of bepaalde uitingen niet doen uit angst voor vervolging of de gevolgen van deze uitingen. Gezien de economische macht van merkhouders (het zijn veelal multinationals) zullen veel mensen/partijen die een bekend merk in een ideële uiting hebben gebruikt, na ontvangst van een sommatiebrief van een merkhouder direct daaraan gehoor geven, al is het maar vanwege de kosten van het inschakelen van een advocaat . Dit is overigens vanuit juridisch oogpunt niet altijd onverstandig, nu op voorhand, gezien de uitgebreide bescherming die bekende merken toekomen, moeilijk valt in te schatten wat de uitkomst van een procedure is. Mede vanwege het voorkomen van de hiervoor genoemde “chilling effects”, waardoor het publieke debat verstomt, verdient het gebruik van bekende merken in ideële uitingen een ruimhartige juridische benadering.
Quirijn Meijnen
Amsterdam, 13 juli 2009
© foto's posters in de stad: Dorinde de Tempe
© posters: Mediamatic
http://www.mediamatic.net/page/96928/nl
http://www.reclameboek.nl/?//Mc+Donalds+vs+Spinoza////23194/