vrijdag 30 maart 2012

Roy Lichtenstein inbreuk op auteursrecht? “appropriation art” en “fair use” in het Amerikaanse auteursrecht.



Roy Lichtenstein inbreuk op auteursrecht? “appropriation art” en “fair use” in het Amerikaanse auteursrecht.
Roy Lichtenstein, Image Duplicator 1963
Op 11 november 2011 bracht het werk”O ohh Allright”(1964) van de Amerikaanse “pop artist” Roy Lichtenstein (New York, 27 oktober 1923New York, 29 september 1997) bij een veiling bij Christies, New York, een recordbedrag op van 42,6 miljoen dollar, een record voor een werk van Lichtenstein.

Lichtenstein creëerde zijn schilderijen, althans de schilderijen uit de “comic book” serie door afbeeldingen uit strips over te tekenen op projector papier. Vervolgens projecteerde, en vergrootte hij de strip met een opaque projector, een voorloper van de overhead projector, op canvas. Vervolgens schilderde hij de strip sterk uitvergroot, en vaak iets vereenvoudigd, op het canvas. Het voorgaande roept, vanuit auteursrechtelijk perspectief bezien, de vraag op: “mag dat ?”.
Immers, het werk van Lichtenstein is –zo lijkt het op het eerste gezicht-  is niet meer dan een uitvergroting van een origineel frame uit een strip, hoogstwaarschijnlijk een auteursrechtelijk beschermd werk. 


Overigens geldt in Amerika een verjaringstermijn van drie jaar voor het aan de orde stellen van een auteursrechtinbreuk in civiele zaken (burgers en bedrijven onderling) en vijf jaar voor strafbare auteursrechtinbreuk. De zaak is dus al verjaard. 
Voor het schilderij “Ohh Allright” dat onlangs voor een recordopbrengst zorgde gebruikte Lichtenstein een afbeelding uit de strip “Secret Hearts”, van D.C. Comics # 88 uit Juni 1963. Hieronder het origineel en het werk van Lichtenstein.
D.C. Comics # 88 uit Juni 1963

Frame uit D.C. Comics # 88 uit Juni 1963

"Ooh Allright", Roy Lichtenstein, 1964

Wellicht het beroemdste schilderij van Lichtenstein is “Whaam!”, 1963 (Tate Modern London). Hieronder het origineel uit de strip “All American men of war” van D.C. Comics, 1962 #89 en daarnaast het werk van Lichtenstein
Cover van "All American men of war” van D.C. Comics #89, 1962 

Frame uit "All American men of war” van D.C. Comics, 1962 #89
"Whaam!", Roy Lichtenstein, 1963
De vraag zal naar Amerikaans auteursrecht beoordeeld moeten worden.
Naar Amerikaans recht rust er auteursrecht op: "original works of authorship fixed in any tangible medium of expression"(17 USC § 102). Het frame uit de “Secret Hearts” serie is een voldoende origineel werk om in aanmerking te komen voor auteursrecht.

Wie heeft het auteursrecht op de door Lichtenstein gebruikte frames?

Wie is eigenlijk die rechthebbende op de afbeelding? In beginsel liggen de auteursrechten bij de maker van een werk, in casu de striptekenaar. Zo is van de “Whaam!” afbeelding bekend dat deze door Jerry Gandenetti (1926-2010) is getekend.
In beginsel is de maker van een werk auteursrechthebbende. In het onderhavige geval de striptekenaar. Een uitzondering op die hoofdregel is “work for hire”. Bij ‘work for hire” heeft een striptekenaar in dienst of in opdracht van een studio/uitgever de strip vervaardigd. De auteursrechten komen dan onder Amerikaans recht toe aan de uitgever/studio.
Bij werken vervaardigd voor 1966 speelt nog de kwestie of het auteursrecht wel tijdig verlengd is. In de Verenigde Staten diende auteursrechten op een werk elke 28 jaar verlengd te worden. Sinds de Copyright Renewal Act of 1992 uit 1992 worden de auteursrechten automatisch verlengd (tot maximaal 95 jaar). Dit betekent dat het auteursrecht op werken welke voor 1966 vervaardigd zijn, vervallen kan zijn. Het frame is uit een strip van 1963. Uit onderzoek op de website http://www.copyright.gov/records/ blijkt dat de auteursrechten tijdig vernieuwd is en dat D.C. Comics Inc. de auteursrechthebbende is.   

Het is wonderlijk dat in het claimgrage Amerika D.C. Comics voor zover bekend geen actie heeft ondernomen op basis van haar auteursrecht jegens Roy Lichtenstein (nu de Roy Lichtenstein Foundation). De financieel belangen zijn groot. De royalties die de Lichtenstein Foundation ontvangt van posters, mokken, schoenen, tassen en shirts met daarop schilderijen van Lichtenstein zullen in de miljoenen dollars per jaar lopen.
Niet uitgesloten kan worden dat op enig moment er wel een regeling is getroffen tussen D.C. Comics en Lichtenstein, maar dat daarover geheimhouding is afgesproken.
De vraag is nu of D.C. Comics met succes, op basis van haar auteursrecht, zou kunnen optreden tegen Lichtenstein.
Vast staat dat 1) het “frame” een auteursrechtelijk beschermd werk is  2) D.C. Comics auteursrechthebbende van het frame is en 3) Er  een “substantial similarity” bestaat tussen het “frame” en het werk van Lichtenstein.
Voor wat betreft de “substantial similarity” is het voldoende dat “de gewone man” het werk als een kopie zou herkennen (aangenomen dat de gewone man bekend is met het originele frame). Het voorgaande zou in beginsel voldoende zijn om inbreuk op het auteursrecht van D.C. Comics door Lichtenstein aan te nemen. In beginsel want  Lichtenstein zou zich kunnen verweren door zich op “fair use” te beroepen.
De Amerikaanse “fair use” doctrine houdt in dat auteursrechtelijk beschermde werken in een aantal gevallen, voornamelijk in het algemeen belang, zonder toestemming van de rechthebbende gebruikt mogen worden. De gedachte is dan dat het gebruik geen geweld doet aan de belangen van de auteursrechthebbende. Vaak gaat het om het bekritiseren van het auteursrechtelijk beschermde werk, verslag doen over een auteursrechtelijk beschermd werk of gebruik in het onderwijs. De “fair use” doctrine zorgt er voor dat –en dat is in Amerika belangrijk- “the right of free speech” zoals gegarandeerd bij het “First Amandment” gewaarborgd wordt.

De factoren voor "fair use"

Om een gebruik als "fair" te laten kwalificeren, moeten de volgende factoren worden geanalyseerd:
1.     Het doel en karakter van het gebruik, inclusief de vraag of het gebruik commercieel is of educatief en non-profit;
2.     De aard van het beschermde werk;
3.     De omvang en het belang van het overgenomen deel in verhouding tot het beschermde werk als geheel; en
4.     Het effect van het gebruik op de potentiële markt voor of waarde van het beschermde werk.
De interpretatie van deze vier factoren wordt bepaald door eerdere rechtspraak in vergelijkbare gevallen. De kwestie wordt beoordeeld naar huidig recht, en niet naar de stand van het Amerikaanse recht in 1964 (het jaar dat Lichtenstein het werk schilderde). Voor de beantwoording van de vraag of het gebruik door Lichtenstein als “Fair Use” valt te kwalificeren is het antwoord op de eerste vraag, nu het gaat om de vraag naar de toelaatbaarheid van "appropriation art", het belangrijkst.  
De volgende drie zaken bieden een belangrijk richtsnoer.

Rogers v. Koons (1992)

In Rogers vs. Koons klaagde Art Rogers, een fotograaf, de kunstenaar Jeff Koons aan vanwege inbreuk op zijn auteursrecht. Rogers had een zwart/wit foto gemaakt van een man en een vrouw met in hun armen puppies. De foto werd gebruikt voor wenskaarten en andere “merchandise”. Koons zag de foto op een wenskaart en wilde van de foto een sculptuur maken om de banaliteit van alledaagse voorwerpen aan de kaak te stellen. Koons liet zijn assistenten een sculptuur vervaardigen, genaamd “String of puppies” met zoveel mogelijk detail (afgeleid van de foto) als mogelijk. Koons verkocht uiteindelijk drie sculpturen voor een bedrag van  $367,000.
Koons gaf toe de foto als basis voor de sculptuur gebruik te hebben, maar beriep zich op “fair use by parody.” De rechtbank vond dat er tussen de sculptuur van Koons en de foto van Rogers “substantial similarity” bestond. Met andere woorden de foto en de sculptuur leken zoveel op elkaar dat er –in beginsel- sprake is van auteursrecht inbreuk. Vervolgens diende de rechtbank te beoordelen of er wellicht sprake was van een toelaatbare parodie als “fair use”. De rechtbank wees het parodie argument van Koons af.
De rechtbank oordeelde dat als Koons een parodie van het type kunst (zoals gemaakt door Rogers) had willen maken, Koons dat had kunnen doen zonder het specifieke werk van Rogers te gebruiken. Koons leverde met zijn kunstwerk geen specifiek commentaar op het werk van Rogers, het kopiëren van het werk van Rogers viel daarom, aldus de rechtbank, niet onder de “fair use/parody” exceptie. Koons heeft een schadevergoeding aan Rogers moeten betalen en hem één van de in totaal vier exemplaren van de “sting of puppies” moeten geven.
Rogers "Puppies"
Koons "String of Puppies"

Mattel, Inc. v. Walking Mountain Prods (2004)

Thomas Forsythe, een Amerikaanse fotograaf, maakte in 1997 een serie foto’s genaamd “Food Chain Barbie”. In de serie worden naakte Barbie poppen aangevallen door keukenmachines. Forsyth creëerde de serie onder meer om kritiek te leveren op de objectificatie van vrouwen geassocieerd met Barbie. Forsythe bracht onder meer kaarten op de markt van de “Food Chain Barbie” serie. De website van Forsythe bevatte een statement van Forsythe waarin hij kritiek leverde op Barbie. In totaal verdiende Forsythe $3,659 aan de “Food Chain Barbie” serie. Mattel Inc. klaagde Forsythe aan voor onder meer inbreuk op auteursrecht.
Mattel verloor de zaak. De rechtbank stelde vast dat Mattel in advertenties voor Barbie, Barbie neerzetten als de ideale Amerikaanse vrouw en als een symbool voor Amerikaanse meisjes. De rechtbank stelde vast dat gezien het commentaar dat Forsythe beoogde met de fotoserie op het Barbie fenomeen, de fotoserie als een parodie kwalificeert. De winst die Forsythe met de foto’s maakte deed volgens de rechtbank niet af aan de parodie gezien de grote kwaliteit van de fotoserie als parodie. De rechtbank veroordeelde Mattel tot het betalen van ca. 1.5 miljoen dollar aan advocaat kosten en 241 duizend dollar aan kosten aan Forsythe.
Thom Forsythe "Food Chain Barbie"
Thom Forsythe "Food Chain Barbie"

Cariou v. Prince (18 maart 2011) (hoger beroep ingesteld)

Fotograaf Patrick Cariou publiceerde in 2000 een boek met foto’s van Jamaicaanse rastafari’s (gepubliceerd door PowerHouse Press). De “appropriation arist” Richard Prince maakte tussen December 2007 en februari 2008 een aantal werken waarvoor hij in totaal 41 foto’s van Cariou gebruikte. Zo plakt Prince bijvoorbeeld een electrische gitaar op een foto van Cariou. Prince noemde de  door hem vervaardigde serie werken “Canal Zone.” De  Gagosian Gallery (Manhattan, NY) stelde de “Canal Zone” werken tentoon en publiceerde een catalogus met daarin de “Canal Zone” werken. Cariou klaagde zowel Prince als de Gagosian Gallery aan vanwege auteursrechtinbreuk.

De zaak draait om het “fair use” verweer van Prince en Gagosian. In het goed gemotiveerde vonnis van rechter Deborah Batts worden alle factoren die een rol spelen bij “fair use” gewogen.

Prince is door de rechter bevraagd over wat hij met de “Canal Zone” werken beoogde. Prince zei daarover: “The message is to make great art that makes people feel good.”

Prince veliest de zaak. Belangrijk in het vonnis is dat de rechtbank opmerkt:

“If the infringement of copyrightable expression could be justified as fair use solely on the basis of the infringer’s claim to a higher or different artistic use...there would be no practicable boundary to the fair use defense.”

Volgens de rechtbank wilde Prince met het gebruik van de foto’s, vanuit het perspectief van Prince, een hogere artistieke waarde aan de foto’s van Cariou geven. Zou echter het willen geven van een hogere artistieke waarde aan een bepaalde (auteursrechtelijke beschermde) foto de toetssteen zijn voor het honoreren van “fair use”, dan zou dit betekenen dat alle “appropriaton art” altijd is toegestaan, aldus de rechtbank. Elke “appropriation artist” beroept zich immers op “de kunst” als rechtvaardiging. Waar het volgens de rechtbank om gaat is dat –wil er sprake zijn van een toegestaan gebruik van auteursrechtelijk beschermde werken in appropriation art- het nieuwe werk commentaar of kritiek levert, of op een andere manier de betekenis van de originele foto’s wijzigt. Daarmee direct verwijzend naar de hiervoor genoemde zaak Rogers vs. Koons.

De achterliggende redenering van de rechtbank is dat Prince om zijn punt te kunnen maken niet noodzakelijkerwijs de foto’s van Cariou nodig had. Het ging Prince er niet om, om specifiek commentaar te leveren op de foto’s van Cariou. De rechtbank oordeelde daarom dat het dan ook niet nodig (in de zin van “fair use” ) was om de foto’s van Cariou te gebruiken. Prince had bij wijze van spreken ook zelf foto’s van Rasta’s kunnen nemen en die kunnen gebruiken, of de rechten voor het gebruik van de foto’s van Cariou kunnen afkopen (indien Cariou daarmee had ingestemd, hetgeen hem overigens niet door Prince vooraf is gevraagd).

Opvallend aan deze zaak is ook dat de galerie schuldig wordt bevonden aan auteursrechtinbreuk. De galerie verkocht acht “Canal Zone’ werken voor in totaal 10.5 miljoen dollar. De rechtbank oordeelde dat Prince de nog niet verkochte werken diende te vernietigen en dat aan de kopers van de werken een brief gestuurd moet worden dat ze de werken niet tentoon mogen stellen.

Door Prince is hoger beroep ingesteld.

Links het origineel van Cariou, rechts uit de serie "Canal Zone" van Prince


Lichtenstein en “fair use”

Wat betekent het voorgaande nu voor het gebruik van Lichtenstein van een auteursrechtelijk beschermd frame uit een stripboek?
Hieronder een aantal quotes van Lichtenstein die iets verraden over zijn bedoeling met het overschilderen van de frames:

“In America the biggest is the best.

"The closer my work is to the original, the more threatening and critical the content. However, my work is entirely transformed in that my purpose and perception are entirely different. I think my paintings are critically transformed, but it would be difficult to prove it by any rational line of argument"
"I think my work is different from comic strips- but I wouldn't call it transformation; I don't think that whatever is meant by it is important to art".

Conclusie

Mijn inziens is het niet aannemelijk dat Lichtenstein met het vrijwel overschilderen van een frame uit een strip specifiek commentaar wilde leveren op het originele frame. Als dat al zijn bedoeling was, dan blijkt dat niet uit het schilderij. Het was ten tijde van het schilderen van, onder meer, Ooh Allright” niet zo bekend dat Lichtenstein originele frames voor zijn werk gebruikte. Uiteraard is het aan de auteursrechthebbende om al dan niet een punt van een (vermeende) inbreuk te maken. Kennelijk heeft D.C. Comics Inc. het goed gevonden dat Lichtenstein het frame gebruikte.

Ten slotte

Dat Lichtenstein zich wellicht niet al te veel aan het auteursrecht stoorde wil nog niet zeggen dat de Lichtenstein foundation, die waakt over de artistieke  nalatenschap van Roy Lichtenstein, makkelijk denkt over een vermeende auteursrechtinbreuk. In 2008 bracht de Amerikaanse band Elsinore de plaat “Yes Yes Yes” uit met de volgende hoes:

Inderdaad een hoes die aan het werk van Lichtenstein (Kiss V) doet denken. De Lichtenstein foundation stuurde daarop een e-mail naar Elsinore waarin Elsinore van auteursrechtinbreuk werd beticht. Kennelijk is de Lichtenstein foundation van mening dat Lichtenstein het auteursrecht op een auteursrechtelijk beschermd frame heeft verkregen door het over te schilderen. De band verweerde zich door te stellen dat een vriendin van de band, Brittany Pyle, de albumhoes had aangeleverd. Brittany Pyle, een kunststudente, had in een les over “appropriation art” in opdracht van haar professor, hetzelfde frame gebruikt als welke Lichtenstein had gebruikt. Hetgeen tot een vergelijkbaar resultaat leidde. Oordeel zelf of het aannemelijk is dat Brittany Pyle zich op het originele frame heeft gebaseerd, of op het schilderij van Lichtenstein. De Lichtenstein foundation zag in ieder geval af van juridische stappen.

Quirijn Meijnen

Afbeelding "deconstructing Roy Lichtenstein van David Barsalou